
“Sociaal-cultureel werkers moeten radicaliseren”
Onderzoek toont aan dat politiek niet voor iedereen op dezelfde wijze functioneert. De belangen van groepen met meer privileges worden vaak serieuzer genomen dan de belangen van groepen met minder privileges. Hoe wordt de stem van mensen en groepen die een buitenpositie hebben in de maatschappij gehoord en in acht genomen? Hoe kunnen we er samen voor zorgen dat alle stemmen zichtbaar en hoorbaar worden? Socius ging in gesprek met onderzoekers Samira Azabar en Pascal Debruyne.
Samira Azabar
is doctor in de Politieke Wetenschappen (UA). Ze onderzocht de politieke agency en handelingen van Belgische moslims in de politieke arena, meer concreet hoe ze in verzet gaan tegen hun onderdrukking. Momenteel werkt Samira als postdoctoraal onderzoeker rond gender en seksualiteit en docent aan de Radboud Universiteit (NL).

Pascal Debruyne
is doctor in Politieke en Sociale wetenschappen (UGent), master in Moraalfilosofie, master in Conflict and Development en bachelor in Sociaal werk. Hij werkt als docent en onderzoeker asiel en migratie aan Odisee Hogeschool, Kenniscentrum Gezinswetenschappen. Daar legt hij zich toe op gezinshereniging van vluchtelingen en sociaal schaduwwerk.

Socius: Laten we starten met een vaststelling: er zijn groepen in onze samenleving die minder aan het woord komen. Als we die stemmen meer zichtbaar en hoorbaar willen maken, bevinden we ons snel in een spanningsveld. Een spanningsveld tussen ‘spreken namens groepen’ versus ‘ruimte maken voor’ en ‘het ondersteunen van mensen om zelf het woord te nemen’. Hoe gaan we daar het best mee om?
Samira: De mate waarin we namens groepen spreken, heeft met een aantal zaken te maken. Het hangt nauw samen met het thema, de positie van mensen en de intersectie ervan. In mijn persoonlijke situatie uit zich dat op basis van alles wat met dekolonisering te maken heeft, met onderwijsongelijkheid, vrouwenrechten, de participatie van bepaalde groepen die gemarginaliseerd worden waartoe ik behoor …
Als ik word uitgenodigd om mijn mening over iets te geven, dan heb ik me ook vaak de vraag gesteld waarom je al snel als vertegenwoordiger van een groep wordt benoemd. Zo gaat men voorbij aan de interne diversiteit. Voor mij is het altijd heel belangrijk geweest om het intersectionele aan te geven en om duidelijk te maken dat je voor specifieke rechten opkomt. Je komt op voor het recht op organisatie, recht op vrije meningsuiting, recht op identiteit en zelfbeschikking en dergelijke. Dat staat centraal. En hoe zich dat uit, kan heel verschillend zijn naargelang de posities van burgers in de brede zin van het woord.
Anderzijds moeten we ook mensen leren om zelf het woord te nemen. Dat is een belangrijk aspect van politiseren. Hoe het persoonlijke ook heel politiek is. Mensen zijn in hun dagelijkse discussies op een heel politieke manier bezig. Het is een taak van het sociaal-cultureel middenveld om dat mee te organiseren. Dat gebeurt vandaag amper. Het middenveld is een soort van verlengde arm van de overheid geworden en biedt eigenlijk geen weerwerk of pleegt geen verzet meer. Terwijl de essentie van democratie net de organisatie van het verschil van meningen is.
Pascal Debruyne
“De luisterende positie is ook een machtspositie, want jij bepaalt naar wie je luistert.”
Socius: Als je je uitspreekt over bepaalde kwesties, doe je dat dus op basis van een gesprek over rechten. Rechten die geschonden worden of rechten waar mensen geen toegang toe hebben. Anderzijds geef je ook aan dat het persoonlijke politiek is. Ook jij vertelt dus een persoonlijk verhaal. Vanuit je positie als vrouw, als moslim … Is dat een moeilijke combinatie?
Samira: Het ene sluit het andere niet uit. Ik denk juist dat mijn positie ervoor zorgt dat ik bepaalde ongelijkheden meer zie of meer ervaar dan anderen. Denk maar aan discriminaties die ik ervaar als vrouw in een paternalistische wereld of als moslima met een hoofddoek in een racistische context of als dochter van gastarbeiders. Die intersecties, de verschillen en gelijkenissen die ik met anderen heb, zijn dus belangrijk. Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat ik linken kan leggen met een bredere groep door te focussen op het rechtenverhaal, met name de eis om radicale gelijkwaardigheid waar zowel vrouwen, moslims en migranten vragende partij voor zijn en meer nog als die karakteristieken overlappen. Als we inderdaad de vrijheid van meningsuiting, sociale rechtvaardigheid en bepaalde principes in onze samenleving willen zien, dan moeten we het belang van die principes en die rechten voor iedereen benadrukken en de strijd blijven aangaan. Juist vanuit een heel specifieke positie die je bekleedt, waarbij je beseft hoe erg het is om uitgesloten of gemarginaliseerd te worden. Net zoals je je bewust bent van de kleine privileges waarover je als hogeschoolde of als onderzoekster beschikt.
Pascal: Ik stel me de vraag of we überhaupt nog opnemen wat mensen aan het zeggen zijn. Want vaak articuleren ze het niet, maar tonen ze wat ze aan het doen zijn. Daarmee zeggen ze zaken over de samenleving doorheen wat ze doen. Ik heb de laatste 15 jaar heel wat onderzoek gedaan naar groepen in migratie: zelforganisaties, religieuze actoren … Dan zie je dat mensen gewoon hun burgerschap niet alleen de facto opnemen, maar ook belichamen.

Kijk naar het aantal informele plaatsen waar aan dienstverlening wordt gedaan. Waar mensen letterlijk kunnen passeren om iets te melden over hun problemen, met hun papieren kunnen langskomen omdat ze vastlopen in een bureaucratie die ze niet snappen. Of plaatsen waar er vanuit ontmoeting aan dienstverlening of doorverwijzing wordt gedaan. Of waar ze verhalen delen onder elkaar en elkaar versterken op veilige plaatsen, waar ze een andere samenleving politiek voorafspiegelen. Als er één plaats is waar mensen vormgeven aan hun gemeenschappen, maar ook aan de samenleving, dan is het wel Brussel. Heel veel steden in Vlaanderen bevinden zich in de slipstream van wat er daar aan het gebeuren is.
Ik ben het ermee eens dat er machten aan het werk zijn die bepaalde mensen niet aan het woord laten. Maar eigenlijk moet ik ook geen mensen “aan het woord laten”. Het is belangrijker dat er ruimte wordt gemaakt voor datgene wat mensen letterlijk articuleren over hun eigen levensgemeenschappen (in meervoud), de plaats waar ze wonen, hoe ze zich verhouden tot de bredere gemeenschap … Als we het hebben over burgerschap, commons …, dan associëren we dat snel met witte tweeverdieners die in zelf georganiseerde moestuinen werken of letsen, terwijl er in een stad zoals Brussel heel wat initiatieven zijn die werken rond peer-to-peer ondersteuning, sociaal-psychologische hulp bieden, spaarkassen inrichten, politieke acties organiseren … Daar zijn mensen aan het woord. De vraag is alleen of ze worden gehoord door diegenen die de dominante samenleving belichamen.
Socius: Mensen belichamen dus de manier waarop ze hun leven wensen vorm te geven. Het is een kwestie van de zichtbaarheid en het beluisteren van de manier waarop die belichaming iets vertelt over hoe ze naar het leven kijken.
Pascal: Dat klopt. Maar de luisterende positie is natuurlijk ook een machtspositie, want jij bepaalt naar wie je luistert. In de dominante machtsverhoudingen is dat iets waarop je vastloopt. Er wordt niet geluisterd en dat is natuurlijk een zeer bewuste daad. Het is pas wanneer je dat beseft, dat je luistert en andere dingen ziet. Het onderzoek dat ik uitvoer, dwingt mij om informele praktijken van heel veel minderheden, nieuwkomers, mensen met migratieachtergrond … op te zoeken en te exploreren. Dan kom je op evenementen of activiteiten terecht waar honderden mensen van zeer gemixte afkomst aanwezig zijn. Maar toch verschijnen die activiteiten niet op de radar. Dan moet je je afvragen hoe dat komt. De veronderstelling dat we het hebben over kwetsbare mensen die we burgerschap nog moeten aanleren, is bijzonder problematisch.
Sociaal werkers en organisaties moeten daarom meer naar die informele spelers trekken. Ze zullen heel verbaasd zijn over wat daar te leren valt. Zowel wat het basiswerk betreft, als materiële noodhulp, administratieve ondersteuning, sociaal-culturele activiteiten, maar ook het politiserend werk. Politiek werk in de zin van het articuleren van noden, behoeften, dromen in relatie tot de samenleving, heeft natuurlijk met andere inhoudelijke kwesties te maken dan hoe de dominante samenleving politiseert. En ook de manier waarop er wordt gepolitiseerd, is vaak anders.
Samira: Voor mij ligt een belangrijke kritische noot bij het feit dat we vaak te maken hebben met kwetsbaar gemaakte mensen. De harde ongelijkheden stellen we niet meer in vraag, en we normaliseerden geleidelijk aan de afbraak van solidariteit in onze samenleving. Het mantra dat je er geraakt met de nodige inzet is gemeengoed, de verantwoordelijkheid wordt gelegd bij het individu. De dominante logica die bepaalt wie er wel bijhoort en wie niet, wordt amper in vraag gesteld, alsof we met wetmatigheden te maken hebben.
In mijn eigen omgeving zie ik dat er enorm veel mensen heel betrokken en geëngageerd bezig zijn. Ook met politiek en soms verborgen verzetspraktijken, net omdat ze binnen de dominante logica niet gehoord worden. En dan hoor je in de media dat moslims er eigenlijk niet bij horen en dat ze in het hokje van terroristen worden geplaatst. Hoe sterk die mensen ook mogen zijn, ze worden gesilenced. Het gaat zelfs verder dan niet luisteren, hun stem wordt gecriminaliseerd. Denk maar aan de genocide in Gaza: wie zich daarover uitspreekt, krijgt te maken met een heksenjacht enkel omdat men opkomt voor mensenrechten, een zeer legitieme strijd. Voor mij gaat het om het geweld dat we toebrengen aan die specifieke groepen in onze samenleving omdat we vinden dat ze er niet volledig bij horen. Heel wat van de uitsluitingsmechanismen uit de kapitalistische, racistische, paternalistische en koloniale samenleving zijn vandaag nog steeds aanwezig. Het feit dat mensen blijven reageren tegen onrecht maakt duidelijk dat er een kracht aanwezig is, maar je mag niet blind zijn voor de moeilijkheden die ze meemaken, de lasten die ze dragen enkel omdat ze sociale rechtvaardigheid opeisen. Het is een blijvende strijd die gevoerd moet worden, en liefst verenigd.
Tegelijkertijd ben ik ook heel kritisch voor mijn collega-academici. De academische wereld is immers ook een onderdeel van dat systeem. Het idealistische beeld dat ik had van kennis produceren, van onderuit werken, van verzet plegen … klopt niet. Het academische produceert en versterkt mee het kapitalistische, racistische, koloniale en paternalistische gedachtegoed in onze samenleving mits enige uitzonderingen. Dus die aspecten zijn ook daar aanwezig, net zoals in het sociaal-cultureel veld.
We zijn vergeten hoe we mensen moeten politiseren. Hoe we op een dagelijkse manier aan politiek moeten doen. We zijn vergeten dat het persoonlijke ook politiek is. Op dit moment worden we vooral geconditioneerd om ervoor te zorgen dat mensen meedraaien in de samenleving. We doen onder andere aan trajectbegeleiding en werken met cliënten. We versterken individuen om in het geheel te passen, terwijl dat systeem inherent slecht is. Niet alleen voor de kwetsbaar gemaakten, maar uiteindelijk voor iedereen.
Samira Azabar
“We versterken individuen om in het geheel te passen, terwijl dat systeem inherent slecht is. Niet alleen voor de kwetsbaar gemaakten, maar uiteindelijk voor iedereen.”
Socius: Je hebt het over de systemische kant. Daar spelen mechanismen die mensen kwetsbaar maken. Het gaat niet alleen over het niet luisteren, maar ook over het silencen. Dat is een actieve variant van niet luisteren, namelijk onhoorbaar maken. Is dat de kern van die mechanismen volgens jullie?
Pascal: Dat is de kern, maar het gaat verder dan dat. In de daad van het luisteren zit ook een machtscomponent. In het bredere sociaal-cultureel werk exploreert men de wereld van de minderheden. Dat is in Brussel een grappig demografisch gegeven, want blanke West-Europese tweeverdieners zijn daar de volstrekte minderheid. Maar toch is dat de dominante positie van waaruit gesproken wordt en die bepaalt wie er naar wie luistert. Het machtsmechanisme werkt zo, maar de reële praktijk is allang anders. Je ziet dagelijks hoe de meerderheid van de reële praktijken in een grootstad zoals Brussel niet alleen gesilenced of genegeerd wordt, maar ook zeer paternalistisch benaderd wordt. We zitten anno 2023 in een andere dominante realiteit die een deel van het sociaal werk, maar ook sociaal-culturele functies heeft overgenomen.

Een tweede element is hoe we naar participatie en politiek kijken. Als ik voor mezelf spreek: ik heb daar veel over geschreven, maar vanuit een zeer West-Europese kijk op politisering die bepaald is door de geschiedenis van de naoorlogse welvaartstaat. Dat gaat over het opbouwen van collectieve kracht en het eisen van verandering richting de staat of de overheid. Je bent als middenveld bij machte om te handelen in relatie tot een bepaald soort ‘staat’ of overheid. Als vakbond eis je bijvoorbeeld andere arbeidsrechten of hogere lonen van je overheid. Dus wij handelen in relatie tot een specifieke invulling van de staat. Voor ons is dat een verzorgingsstaat. Vraag aan elke jongere in Brussel wat de eerste woorden zijn die hij of zij associeert met ‘de staat’ en je krijgt een ander antwoord. Macht, politie … Voor veel mensen met migratieroots is het gezicht van de staat heel anders dan het gezicht dat het Vlaamse middenveld ziet. Mijn eerste ontmoeting met de staat is niet ‘de vreemdelingenpolitie’ of ‘de matrak van het lokale of federale politiekorps’. Ik krijg niet te horen dat ik mijn plan maar moet trekken als aan een loket mijn taal niet wordt gesproken. Of dat ik wel recht heb op gezinshereniging, die diverse overheden dan vervolgens zo moeilijk mogelijk maken.
Het gaat over een antropologische andere realiteit. Vanuit mijn onderzoek naar sociaal schaduwwerk in Brussel kom ik bij veel minderhedenorganisaties. Die zijn trouwens absoluut niet meer etnisch-homogeen. Zelfs de latino-gemeenschap strekt zich over verschillende landen, taalgroepen en religieuze breuklijnen heen. Hetzelfde met de Congolese gemeenschap. Zij benaderen de staat vaak anders, vanuit andere leefwereldlijke realiteiten. Dat maakt hun manier van politiek doen anders. Zij eisen verandering bij lokale of regionale overheden als het bijvoorbeeld gaat over het al dan niet dragen van een hoofddoek binnen het Franstalig onderwijs, of ze roepen etnische profilering een halt toe. Maar voor de rest zie je vooral een groot stuk zelforganisatie en bewustmaking van de eigen gemeenschappen. Het politieke draait om de gemeenschap(pen) onderstutten, en het uitbreiden van de kritische massa’s in hun eigen achterban is de politieke handeling.
De groepen die ik spreek, zijn dus wel degelijk politiek bezig, maar op een andere manier. Ze verwachten op bepaalde vlakken weinig van de staat omdat hun associaties met de staat paternalistisch, kolonialistisch … zijn. Je kan dat betreuren, maar wij leven in een andere relatie tot die staat. Ik kan van de verzorgingsstaat allerlei dingen eisen. Ik word niet gediscrimineerd. Ik zie de matrak niet. Ik heb nog nooit mijn papieren moeten tonen bij een politiecontrole. Dus hoe je aan politisering doet, heeft ook te maken met waar jij de verandering ziet. Veel minderheden zien die verandering in de staat niet. En terecht als je het gangbare migratie-en integratiebeleid ziet. Hoe er op belendende beleidsdomeinen naar mensen met migratieroots wordt gekeken en gehandeld. Kijk naar het sociaal woonbeleid met de primauteit van ‘lokale binding’, naar de Vlaamse Sociale Bescherming, naar het groeipakket voor niet-begeleide minderjarige vluchtelingen, naar de manier waarop er wordt gesproken over mensen zonder wettig verblijf. En ga zo maar door.
Samira Azabar
“Mijn entourage lacht er vaak mee, maar ik ben doodserieus als ik zeg dat we revoluties nodig hebben. En ik bedoel het wel degelijk in het meervoud.”
Socius: Dat is een heel andere manier om naar de staat te kijken.
Samira: Wat Pascal nu meegeeft, zeggen minderheidsgroepen en organisaties eigenlijk al decennia: “Er wordt geen rekening met ons gehouden. We mogen ons zegje niet doen over hoe we onze samenleving willen inrichten. We worden geproblematiseerd en opzijgeschoven.” Dat is ook de reden waarom er nu collectieven zijn die inderdaad vaak vrijwillig zorgen waarvoor de staat eigenlijk moet zorgen. Zelfs voor mij is het vanuit een vrij geprivilegieerde positie vermoeiend om steeds fundamentele rechten te moeten afdwingen: gelijke toegang tot onderwijs, tot zorg, tot huisvesting en arbeidsmarkt, mijn bestaansrecht, dat van mijn kinderen of een bredere groep … Enkel en alleen door wie ik ben, moet je steeds de strijd voeren om je grondrechten af te dwingen.

En dat geldt niet alleen specifiek voor mensen van kleur of moslims. Je ziet dat ook aan de onderkant van onze samenleving. Kijk hoe er vanuit de verzorgingsstaat wordt gekeken naar mensen die werkloos of dakloos zijn. Waar dat vroeger een basis was, moet je nu verzorging verdienen. Je moet er een strijd voor aangaan. Er is bureaucratie mee gemoeid, waardoor het nog moeilijker verloopt. Daar waar je het recht op basiszorg moet vergemakkelijken, ook gewoon moet voorzien. Er worden allerlei maatregelen in het leven geroepen om mensen te controleren. Dat is beangstigend, omdat je ervan uitgaat dat basiszorg net ‘basis’ is. Vanuit een meritocratisch denken wordt het idee meegegeven dat er voor iedereen gelijke kansen zijn en dat je ze moet grijpen. En als je dat niet doet, is het uit eigen vrije wil. Het feit dat er armoede is, wordt zo in de schoenen geschoven van mensen in armoede. Hetzelfde geldt voor asielzoekers en vluchtelingen. Het feit dat we internationale rechten gewoon met de voeten treden of dat we het ‘Fort Europa’ proberen te verdedigen en ons zo eigenlijk medeplichtig maken aan collectieve moorden op de Middellandse Zee, zijn zaken waarover ik heel weinig hoor. De discussie over de kern, met name waarom ongelijkheden bestaan in onze samenleving, voeren we niet meer, alsof het natuurlijk is. Waarom is de rijkdom zo ongelijk verdeeld? Waarom verdienen werknemers een fractie van wat een CEO verdient? We zijn er alleen maar op uit om sociale correcties door te voeren en zelfs dat niet meer zo vurig.
Anderzijds kloppen we ons wel op de borst over hoe democratisch en verlicht we zijn. Zo blijven we ons wijsmaken dat we over een of andere superioriteit beschikken die ons vrijstelt van alle afschuwelijke dingen die vandaag de dag gebeuren. Er zijn enorm veel dekoloniale denkers die meermaals hebben benadrukt dat je vanuit een gemarginaliseerde positie veel beter kan zien hoe onze democratie en rechten aan het afbrokkelen zijn. Veel mensen hebben het gevoel dat ze in een veilige situatie zitten en die ook verdienen, omdat ze er heel hard voor gewerkt hebben en andere mensen niet. Dat wij-zij denken zit er heel erg in. Het is erg problematisch dat we blijven denken dat we als democratische samenleving goed bezig zijn, terwijl we niet meer focussen op sociale rechtvaardigheid en tekortschieten in het garanderen van grondrechten. Daar zijn sociale professionals voor mij heel belangrijk. Zij moeten waarschuwen voor die valkuilen. Zij moeten juist dat debat aangaan.
Je merkt dat het vertrouwen in de politiek sterk daalt. Er is nog geloof in de democratie, maar mensen zien het nergens terug als het gaat over onze politieke partijen. Politieke partijen verkopen een heel ideologisch verhaal dat ook niet altijd strookt met het democratische gegeven. Middenveldorganisaties moeten als een soort hoeders van mensenrechten daarrond werken. Maar ik snap dat het een heel moeilijk thema is, en ik wil ook erkennen dat het die organisaties moeilijk wordt gemaakt door politieke druk, intimidatie of het dreigen met het schrappen van subsidies. Dat zijn praktijken die niet thuishoren in een democratische staat.
Socius: Ik hoor in jullie verhaal een sombere kant. Er is een dominant systeem dat zichzelf op de borst klopt en zich presenteert als democratisch. Tegelijkertijd zijn we niet capabel om zichtbaar te maken wat er in de realiteit van onze samenleving echt gebeurt. Maar er is ook een positieve kant. De realiteit onder dat dominante discours is weerbarstig. Mensen beginnen zichzelf te organiseren om zich te verzekeren van rechten die de staat moet garanderen. Wat is binnen dat geheel dan de betekenis van de sociale professional en sociaal-culturele initiatieven en organisaties?
Pascal: Ik denk dat ze in eerste instantie de situatie, zoals ze in de praktijk bestaat, moeten leren lezen. Letterlijk. Kijk hoe zelforganisaties, culturele spelers of religieuze spelers nu geframed worden als caritaswerk. Alsof zij mee verantwoordelijk zijn voor de afbouw van de welvaartstaat. Ik weiger de praktijken die autonome spelers in de schaduw uitbouwen, te associëren met een afbraak van de welvaartstaat. Voor mij is dat het opbouwen van rechten via materiële noodhulp, ontmoeting, politieke interventies … Mensen die daar komen, zijn net verstoten uit de welvaartstaat. Sociologe Saskia Sassen heeft het in die context over een vorm van expulsie, het letterlijk uitspuwen van bepaalde minderheden om ze te weren uit de welvaartsstaat door de manier waarop die is ingericht, de procedures, drempels … laat staan allerlei meer onzichtbare machtsfactoren die ermee te maken hebben.
Het is belangrijk dat we leren lezen wat die organisaties doen. Je ziet dat veel praktijken in bepaalde moskeeën of kerken in Brussel een publiek bedienen dat letterlijk uitgespuwd is. Eigenlijk zijn dat dus onze bondgenoten in het opbouwen, maar ook in het voorafspiegelen van hoe een andere samenleving er zou kunnen uitzien voor mensen die nergens meer aan de bak komen. Het sociaal werk moet over die fenomenen die aan de onderkant bezig zijn, praten in termen van collectief burgerschap of collectieve zelforganisatie, en dus niet als de afbraak van de welvaartsstaat. Zelfs goed menende mensen in het sociaal werk of academische kringen beschikken niet altijd over de capaciteit om de samenleving te lezen zoals ze is. Om in gesprek te gaan en te weten te komen wat er in die praktijken echt gebeurt. Als praktijkwerkers dat zouden doen en daarna ook coalities zouden vormen met die zelforganisaties, dan zou dat een krachtig instrument kunnen zijn om zaken te veranderen.
Pascal Debruyne
“Hoe je aan politisering doet, heeft ook te maken met waar jij de verandering ziet.”
Je hebt het dan niet over afstandelijk lezen, maar over het aangaan van verbindingen en toelaten dat die verbindingen ook effect hebben op wat we doen in het reguliere sociaal werk of sociaal-cultureel werk.
Pascal: Helaas zijn er niet veel van die gedeelde platformen, of ze zijn erg pril en precair. In Brussel zijn er ooit formeel voorportalen geïnstalleerd. Dat was een project waarbij een samenwerking werd opgestart tussen informele en formele spelers rond bepaalde thema’s: gezondheid, vrije tijd, jongeren … Dat beviel beide zijden heel goed, omdat er ook een bemiddeling plaatsvond en zo het bestaande machtsonevenwicht werd gecounterd. Maar net omdat het zo goed werkte en de machtsasymmetrie een stukje werd rechtgetrokken, werden de voorportalen opgedoekt. Omdat de overheid wilde dat die informele spelers vooral moesten toeleiden naar het ‘normale’ sociaal werk. Maar waarom zou een organisatie die een gigantisch divers publiek bereikt, onthaal verzorgt, aan dienstverlening doet, sociaal-cultureel werk organiseert … opeens een toeleider moeten zijn? Dat is geen erkenning natuurlijk.
Socius: Dat brengt ons terug bij de vraag welke rol sociale professionals en sociaal-cultureel werkers dan moeten spelen.
Samira: Mijn entourage lacht er vaak mee, maar ik ben doodserieus als ik zeg dat we revoluties nodig hebben. En ik bedoel het wel degelijk in het meervoud. Als we sociale professionals moeten vertellen dat ze contact moeten zoeken met wat ze nu cliënten noemen, als we ze moeten zeggen dat ze in een heel politiek verhaal zitten, als we ze moeten wijzen op achterliggende onderdrukkingsmechanismen, dan wordt het heel moeilijk om hen nog een cruciale rol toe te bedelen.

Ik zie dat mensen die opgeleid zijn als sociale professional in hun vrijwilligerswerk veel meer bijdragen aan de strijd tegen sociale rechtvaardigheid dan in hun job, omdat ze daar met allerlei beperkingen te maken krijgen. Ik kan daar misschien heel hard in zijn, maar als je niet tot de kern van je functie komt, maak je jezelf overbodig. Louter een toeleider zijn of het verlengstuk van de overheid, zorgt dat je overbodig bent en dat je de ongelijkheid en de bestaande structuren in onze samenlevingen bestendigt. Er is op verschillende niveaus een verregaande afbraak aan de gang van mensenrechten. Als mensen het gevoel hebben dat die afbraak geen betrekking op hen heeft, dan hebben we een probleem. Als sociale professionals racistische uitspraken kunnen doen, dan zit je niet in de juiste functie. Net zoals feministische organisaties die zich niet uitspreken over het hoofddoekenverbod, of het jeugdwerk dat zich bijvoorbeeld niet uitspreekt over ethnic profiling omdat het niet over witte jongeren gaat. Dat zijn revoluties die we nodig hebben.
We moeten dus terug naar de basis van het sociaal professioneel werk. Naar wat we verwachten van het middenveld, als een soort van hoeders van mensenrechten, die de belangen van mensen, en vooral kwestbaar gemaakten, verdedigen. Die koppeling moeten we terug maken en ons de vraag stellen wat we op dat vlak kunnen doen. Voor mij is dat ook verzet organiseren: over het aanleren van mensen wat machtsverhoudingen inhouden. Hoe bepaalde mechanismen een rol spelen. En mensen – en vooral sociale professionals – terug aanleren dat ze macht hebben.
Socius: Dat gevoel zijn ze kwijt?
Samira: Mensen wijsmaken dat ze geen macht hebben, is een onderdeel van depolitiseren. Mensen hebben wèl macht. En er is een sociale strijd die gevoerd moet worden. Het sociaal-cultureel middenveld moet zich voortdurend de vraag stellen of ze op die wijze bezig is waarop ze verwacht wordt bezig te zijn? Zijn we met sociale grondrechten bezig? Zijn we met antikoloniale en anti-paternalistische aspecten bezig? …
Dat is voor mij de toetsteen. Dat je in de eerste plaats mensen ziet met behoeftes, vragen en noden en geen wij-zij verhaal. Ik nam ooit deel aan een project rond mensen in armoede. Daar hoorde je witte armen over gekleurde armen zeggen dat ze hun werk afpakten, dat ze profiteurs waren … Je ziet dus een strijd tussen behoeftige mensen, terwijl die strijd gericht zou moeten zijn tegen de overheid die de verzorgingsstaat aan het afbreken is. We moeten meer bezig zijn met de vraag wie onze bondgenoten zijn om het verzet aan te gaan.
Ik merk alleen dat heel wat mensen in het middenveld de vrees uitspreken op de vingers getikt te worden of hun subsidies te verliezen als ze dat debat zouden aangaan. Ik snap niet waarom die organisaties niet opstaan en zeggen: “Wij zijn niet het verlengstuk van de staat. Wij zijn geen politieke partij. Wij hebben andere belangen en laat het duidelijk zijn dat wij voor die belangen zullen strijden.” Het is teleurstellend dat dat niet gebeurt. Die samenwerking met organisaties is cruciaal, om zich te verenigen en de macht terug te grijpen.
Socius: Moet ik dat begrijpen als een oproep aan sociaalcultureel werkers om te ‘radicaliseren’? Om als professional niet alleen op de stoep te gaan staan van praktijken en te luisteren, maar om er ook echt een relatie mee aan te gaan? Mee het verzet aan te gaan? Sociaal-culturele organisaties hebben andere belangen dan de staat en moeten dus op een andere manier articuleren wat er in onze samenleving nodig is?
Samira: Het feit dat de afbraak van die grondrechten niet wordt problematiseerd, is juist omdat die veranderingen geleidelijk aan zijn gegaan. Mensen zijn druk bezig met het managen van hun eigen leven, laat staan dat ze nog tijd hebben om voor elkaar op te komen en aan die solidariteit te werken. Er is dus een opdracht voor sociale professionals. Maar er is ook een opdracht voor politieke partijen die stellen dat ze het goed menen en dat ze onze grondrechten willen waarborgen. We moeten hen daarop aanspreken. Èn er is zeker ook een opdracht voor de academische wereld om op dat vlak ondersteuning aan te bieden. Er gebeurt al veel, maar er zijn heel weinig academici die de tijd nemen om de wetenschap ook ten dienste van de samenleving te stellen en daarrond te reflecteren. Dus als ik spreek over de nood aan verzet, dan gaat het voor mij breder dan enkel het middenveld. Denk aan het onderwijs. Denk aan de zorg. … Verschillende domeinen krijgen te maken met de gevolgen van de afbraak van mensenrechten. En daar moeten we dringend op inzetten.
Pascal: Elk jaar leer ik mijn studenten de geschiedenis van de ‘gesubsidieerde vrijheid’. Heel wat mensen lachen daarmee, maar eigenlijk is dat het herverdelen van middelen van de gemeenschap onder – zeg maar – externe partners van de overheid. Dat is een verrijking van onze democratie. De overheid erkent de expertise van andere spelers en positioneert zich als een partner van de samenleving. Dat idee moeten we terug claimen. Je ontvangt geen middelen om slaafs het overheidsbeleid uit te voeren. Je krijgt ie middelen, omdat je als externe partner mee de samenleving vormgeeft. Omdat je minder ver staat van de mensen dan de overheid. Momenteel worden heel wat organisaties en werkers geconfronteerd met intimidatie. Dat leidt tot zelfdisciplinering, en zo laten we ons verlammen. Ik denk dat je die verlamming moet overstijgen met een heel offensief discours van gesubsidieerde vrijheid en verrijkening van de democratie. Want het gaat net over het feit dat je als middenveld een andere staat voorafspiegelt. Een staat die niet van boven naar onder delegeert, maar een staat die een partner is van de samenleving. Het middenveld moet zichzelf de-disciplineren zeg maar.
Dit artikel verscheen in het Socius-magazine 2023, dat kan je hier lezen en/of downloaden.