“Inspraak mag moeilijk zijn, pas dan stellen we de juiste vragen”
BRAL vzw betrekt Brusselaars bij het vormgeven van hun stad.
Gebruik in zijn bijzijn niet al te vaak woorden zoals ‘participatie’ en ‘bruggenbouwer’, tenminste als het holle concepten blijven. Want Raf Pauly gelooft wel degelijk in de sterke kracht van inspraak, in het betrekken van burgers, in het ondersteunen van buurtbewoners om initiatief te nemen, in hun visie naar de overheid te vertalen … BRAL zet zich elke dag in om van een Brussel een gezonde, milieuvriendelijke en solidaire stad te maken. Met en voor Brusselaars. Aan tafel of op de barricaden. Kritisch, maar constructief.
Raf Pauly woont en werkt in Brussel. Hij is sinds april 2020 coördinator bij BRAL vzw, daarvoor was hij al lid van de raad van bestuur. Voordien werkte hij aan de Universiteit van Gent waar hij een doctoraatsonderzoek deed over de relatie tussen de overheid en het middenveld.
Wat doet BRAL?
BRAL is een stadsbeweging die ijvert voor een duurzaam Brussel. Ons doel is om de Brusselaars te betrekken bij de vormgeving van hun stad. We werken rond stedenbouw en stadsplanning, en rond milieu en mobiliteit. Binnen die thema’s maken we keuzes, omdat we niet alles kunnen doen en omdat we afhankelijk zijn van publieke financiering.
Hoe betrekken jullie de Brusselaars?
Dat is een ruim begrip, we hebben er vaak discussies over – intern met de staf en het bestuur, en met onze leden. Het Brusselse stadsplanningsbeleid rust op een aantal kaders: van het grote ontwikkelingsplan tot de gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarin zit een bepaalde vorm van hiërarchie, maar is er weinig plaats voor participatie. Dat kan gaan van inspraak, bijvoorbeeld op een bepaald moment een stem krijgen in een procedure, tot verbeelding over de stad. Dat laatste kan je niet altijd in procedures gieten, maar het draait om mensen samen te brengen. Niet alleen burgers en buurtbewoners, maar ook beleidsmakers, experten en onderzoekers. Zo ontdekken en bouwen we aan nieuwe visies op de stad, die je kan gebruiken voor allerlei plannen en procedures. Het is een mengelmoes tussen concrete dossiers en abstracte ideeën.
Kan je van allebei een voorbeeld geven?
Josaphat is momenteel een actueel dossier. In Schaarbeek ligt een voormalig spoorwegterrein. Ik bedoel niet het park Josaphat, maar de Friche Josaphat, of ‘de woestenij’ zoals sommigen het noemen. Dat is een verlaten en verwilderd gebied. Er bestaan allerlei plannen om dat in te vullen, vooral om dat vol te bouwen. Samen met verschillende organisaties hebben we gekeken naar wat we daar willen en wat de opties zouden kunnen zijn. Verschillende organisaties hebben dus ambitieus nagedacht, en op een bepaald moment hadden we een 5-tal concrete scenario’s die we aan de overheid hebben voorgelegd. Onze taak is niet om ‘dit is de oplossing’ te zeggen, maar om te tonen dat verschillende betrokkenen aangeven dat er alternatieve toekomstmogelijkheden zijn voor het terrein. Een verbeelding voor de stad. En om tot een oplossing te komen.
Een vergelijkbaar dossier is Schaarbeek Vorming, ook een spoorwegsite die ontwikkeld moet worden. In steden is dat een dingetje (lacht). Dat is een van de laatste grote terreinen in Brussel die Infrabel probeert te verkopen. De haven is daar, net als een spoorwegomsluiting, en ondertussen is er natuur ontstaan. We vragen ons af hoe je daar een invulling kan creëren zodat de natuur behouden blijft. En hoe je een soort economie naar de stad kan brengen die toekomstgericht en duurzaam is. Niet dat je daar bijvoorbeeld een grote hangaar neerzet waar Bol.com zijn pakjes deponeert. Al zeg ik uiteraard niet dat een stad geen infrastructuur voor logistiek nodig heeft, maar het kan op een andere manier. Hoe doen we dat op een ecologisch verantwoorde wijze én rekening houdend met geschikte jobs voor de Brusselse jongeren bij wie de werkloosheid hoog is? Dat zijn complexe vragen. In die verbeelding nemen we een rol op.
In een andere categorie valt de inrichting van het stadscentrum. Enkele jaren geleden reden er nog auto’s op de Anspachlaan. Door burgerprotest is de straat autovrij gemaakt en heraangelegd. Dat is dus een groot succes geweest voor de burgerbeweging. Maar het heeft meteen ook het karakter van de plek veranderd. Er is meer toerisme, er komen bepaalde horecazaken zoals hamburgertenten bij, er worden veel evenementen georganiseerd, de terrassen breiden uit … Dat veroorzaakt ophef, mensen stellen die ontwikkeling in vraag. Is dat de invulling die we willen? Al die terrassen zorgen ervoor dat mensen minder plek hebben om over straat te lopen. En hoewel de evenementen leven in de stad brengen, vragen mensen zich af welke en hoeveel evenementen ze willen. Waar ligt het juiste evenwicht? We zijn niet tegen evenementen of terrassen, maar hebben het gevoel dat de balans zoek is. Daarom brengen we mensen samen om na te denken wat we met de publieke ruimte in het centrum willen en of het anders kan.
Bij gedeelde belangen verloopt dat proces vast vlotter dan bij verschillende visies?
Over die evenementen deelt niet iedereen dezelfde visie. Sommigen vinden dat ze te veel lawaai veroorzaken. Anderen menen dat ze voor een bruisende stad zorgen. Voor sommigen is de ecologische voetafdruk te groot. Je voelt de spanningen. Al die mensen streven naar hetzelfde, namelijk naar een andere organisatie van de evenementen, maar over de manier waarop is er discussie. Dat debat vinden we echter nog te weinig terug op het politieke niveau, dus daar is nog veel werk te doen.
Een van de moeilijkste dossiers op dit moment is de transitie van de mobiliteit in de stad. Dat is altijd al een gevoelig thema geweest in Brussel, want koning auto heerst in elke straat. En hoewel er effectief veranderingen plaatsvinden, moet het voor ons sneller en beter. De verkeersveiligheid, de luchtkwaliteit, de geluidsoverlast … de impact is enorm. De cijfers zijn hallucinant. Maar zodra er concrete ingrepen volgen, krijg je zo veel discussie. Dat was duidelijk te zien bij de implementatie van circulatieplannen in sommige wijken. Daar is het protest heel groot en wordt het persoonlijk. Er is polarisering ontstaan.
Raf Pauly
“Participatie kan gaan van inspraak, bijvoorbeeld op een bepaald moment een stem krijgen in een procedure, tot verbeelding over de stad.”
Zetten jullie in op het dichter bij elkaar brengen van mensen?
BRAL is overtuigd van een bepaalde visie, namelijk dat er minder auto’s moeten rijden en dat het evenwicht met andere vervoersmiddelen beter moet. Maar het levert niets op om ‘wij hebben gelijk’ te roepen, zo werken we ook niet. We bekijken welke mensen we kunnen samenbrengen. Hoe je dat in de praktijk doet? Dat is zoeken.
Enkele jaren geleden gingen een paar medewerkers en leden aan de slag met het thema ‘luchtkwaliteit’. Ze hebben samen met enkele comités en vrijwilligers de luchtkwaliteit in buurten gemeten, met het idee om niet over mobiliteit, maar over gezondheid te praten. Daaruit ontstonden meer gesprekken, omdat het niet over ‘mijn straat en mijn parkeerplaats’ ging. Dergelijke gesprekken lukken zonder polarisering, omdat je met een kleine groep van 10 à 15 mensen werkt. En hoewel dat model trager gaat en kleinschaliger is, geloven we erin. Ik geloof in citizen science, waarbij mensen zelf metingen doen – denk aan Telramen of AirBezen. Meten doet weten. Maar nog belangrijker, is dat citizen science ook vragen oproept over wat je als individu belangrijk vindt. We brengen onderzoekers samen met buurtbewoners, zodat ze elkaars visie leren kennen en kunnen brainstormen. Zet daar ook een lokale schepen of ambtenaar bij. Zo ontstaat uitwisseling. Je vertrekt van iets concreet en komt niet meteen af met wat wel of niet mag. Dat is een andere manier van werken, waarbij we iedereen aanspreken op zijn motivatie, interesse en kennis. Dat is geen toverformule die alles oplost, maar ik ben ervan overtuigd dat we dat meer moeten doen. Dat is concrete participatie, en niet: ‘Kom langs, zeg je mening en ga daarna terug naar huis’, gevolgd door een bord vol post-its waarmee de beleidsmakers werken – ik trek het nu op flessen. Er is een soort beloning voor je inzet. Als burger steek je tijd in zulke initiatieven, zoals naar de wijkvergadering gaan of een participatiemeeting volgen. Soms zie je niet meteen wat daaruit voortkomt. Bij citizen science projecten ervaar je onmiddellijk wat er gebeurt, en dat heeft een positief effect.
Hoe zorg je ervoor dat burgers gemotiveerd blijven? Zo’n processen gaan traag, en vaak willen mensen snelle resultaten.
Met vallen en opstaan. Met fouten durven maken. Met opnieuw te proberen, want mensen haken af. En met te beseffen dat het nooit perfect zal zijn; en dat is oké.
Bij dit soort projecten zijn burgers op korte termijn betrokken. Niet iedereen engageert zich twee jaar. Stel je voor dat je in een precaire situatie huurt en niet weet of je daar volgend jaar nog woont, dan stap je niet in zo’n project.
Ik geloof in de methodiek, maar wij hebben niet de tijd of de middelen om dat overal te doen. BRAL telt 8 medewerkers, 2 werken rond luchtkwaliteit. Als je dat op grote schaal wil doen, dan heb je veel mensen nodig. Wij werken gericht en specifiek. Experimenteren, leren en opschalen waar we kunnen. Dat doen we bijvoorbeeld samen met Leefmilieu Brussel of andere administraties zoals Brussel Mobiliteit. Maar dat heeft zijn beperkingen.
Zie je aan de kant van de burgers nog hindernissen?
Het verschil in voorkennis. Al beschouw ik dat niet als een beperking, dat is gewoon de situatie. Daar moet je tijd voor nemen. Wat weten mensen al? En hoe zorg je ervoor dat iedereen op een vergelijkbaar niveau komt om mee te kunnen doen? Meestal komt dat neer op het bespreken van de bezorgdheden en de motivatie. Door te luisteren. Door tijd te nemen. Door mensen serieus te nemen en hun vragen niet weg te duwen.
Sommige mensen willen onmiddellijk concrete resultaten zien. Daarom moet je duidelijke verwachtingen stellen. We beginnen nooit met de belofte dat ‘we de mobiliteit in de wijk zullen veranderen’. We moeten eerlijk zijn. Valse verwachtingen creëren frustratie. Daarna bekijken we wat de groep wil doen met alle vaststellingen. We verkennen de mogelijkheden, maar pushen niet. Stel dat buurtbewoners aangeven dat ze iemand willen aanspreken over een probleem in de straat; hoe willen ze dat doen? Door een brief te schrijven naar de gemeente. Goed, aan wie schrijven we die brief? Zo begint het traject. Het gaat om voelen wat de groep wil.
We spreken ook nooit in termen van ‘dan is het opgelost’. We kunnen niet beloven dat als we die brief schrijven, hun probleem opgelost is. We leggen hen uit dat het niet eenvoudig is, dat we het aankaarten … Als mensen te hoge verwachtingen hebben, proberen we dat te nuanceren. Soms lukt iets, soms niet. Sommige mensen raken snel gefrustreerd, wat vaak ook terecht is. Anderen hebben meer geduld. Soms is er gelatenheid, soms geven mensen het op. Die verschillen tussen mensen kom je altijd tegen en als organisatie moet je vooral een omgeving scheppen waar dat mogelijk is. Je zorgt als middenveldorganisatie voor een continuïteit in de vaak chaotische stedelijke dynamiek.
Hoe komen burgers tot bij BRAL?
We proberen ons op verschillende manier bekend te maken. Bij het project over luchtkwaliteit beseften we al snel dat we dat niet alleen konden doen. Daarom hebben we het lokale wijkgezondheidscentrum aangesproken. Zij hebben cliënten met een astmaproblematiek, of kennen mensen voor wie luchtkwaliteit om een andere reden belangrijk is. Of we organiseren een workshop bij hen – en dat werkt. Zo ontstaat samenwerking. Een droomscenario zou zijn dat je voor al die Wijkgezondheidscentra twee mensen kan aanwerven die niet bij ons, maar bij hen werken en zich met luchtkwaliteit bezighouden. Zij kunnen naast hun basiswerk, dat politiserende werk doen.
Jullie investeren in partners en het middenveld.
BRAL leeft van zijn netwerk. Het middenveld staat nooit op zichzelf, in geen enkele organisatie. Wij prediken de waarheid niet. We gaan in gesprek met mensen om te horen wat zij denken. Zo bouwen we onze boodschap op. We zoeken altijd naar wie kan meedoen. Dan bereik je veel meer, zeker bij onze thema’s.
BRAL is al 50 jaar actief in Brussel. Elke medewerker vindt binnen zijn/haar thema snel een netwerk. Enerzijds richt BRAL zich op een aantal onderwerpen waarmee weinig andere organisaties bezig zijn. Je vindt dus snel je plek. Anderzijds zijn we door ons 50-jarig bestaan voor een deel geïnstitutionaliseerd. Dat is typisch voor België. Al die organisaties zitten in adviesraden waar je anderen leert kennen. Verder is er het uitgebreide, levendige netwerk in Brussel. Er zijn veel hogescholen en universiteiten betrokken bij de stad. Veel gedreven onderzoekers werken rond Brussel. Mensen doen moeite om elkaar te zoeken. Als je dat vergelijkt met andere steden in Vlaanderen … Het veld in Brussel is enorm, en tegelijkertijd een kleine wereld, want iedereen kent elkaar.
Na de burgers en het middenveld is er voor Bral nog een grote partner: de overheid.
Ik spreek nooit over ‘de overheid’. In Brussel is dat te algemeen. Er zijn kabinetten en ministers, schepenen, administraties, gemeentes … Het is een complex geheel. We komen op verschillende manieren ‘de overheid’ tegen. Met Leefmilieu Brussel werken we samen aan het project ExpAIR, waarbij we momenteel de luchtkwaliteit monitoren op de meest vervuilde punten in Brussel. Samen met Leefmilieu Brussel en Canal It Up hebben we een conferentie georganiseerd over waterbeheer in de stad. We worden erkend en gesubsidieerd door Leefmilieu Brussel en Brussel Mobiliteit, en zijn dus ook aanwezig in Gewestelijke adviesraden. Maar de Brusselse overheid bestaat uiteraard uit vele administraties. Soms hebben we een goede relatie met de ene administratie, maar niet met de andere, en dat kan ook weer veranderen.
Raf Pauly
“Op vlak van participatie en inspraak zijn er grote verschillen tussen verschillende administraties, of tussen verschillende niveaus, of (uiteraard) tussen gemeenten.”
Op vlak van participatie en inspraak zijn er bijvoorbeeld grote verschillen tussen verschillende administraties, of tussen verschillende niveaus, of (uiteraard) tussen gemeenten … Rond stedenbouw en stadsplanning is er bijvoorbeeld nog veel werk om meer inspraak te bevorderen. Bij mobiliteitskwesties zien we dat er veel mensen heel wat moeite doen. Er is veel – terechte – kritiek (bijvoorbeeld over de aanpak bij het vormgeven van sommige circulatieplannen), maar er worden wel degelijk initiatieven genomen. Er is bezorgdheid. Je kan je afvragen of de stap groot genoeg is, maar er wordt tenminste een stap vooruit gezet. Bij milieuthema’s ligt de situatie dan weer anders dan bij stedenbouw en mobiliteit. Zo moet je echt per domein durven kijken naar de belangrijke verschillen.
Het hangt af van het project, de dienst …?
Ja. We willen ons niet profileren als ‘Bral aan deze kant’ en ‘de overheid aan de andere kant’; dat vind ik een verkeerde visie. We kunnen kritiek leveren op het beleid, maar doen dat altijd constructief. We wijzen op de problemen, maar benadrukken dat we willen samenwerken om eruit te geraken. We geven ook aan wat goed gaat. Een genuanceerde positie is niet altijd gemakkelijk, want soms willen we ook ongenuanceerd spreken, maar dan moet je beseffen wat de gevolgen kunnen zijn.
Raf Pauly
“Ik heb participatieavonden meegemaakt waar mensen roepen en toch genegeerd worden. Dan is je avond mislukt.”
Vorig jaar hebben ze de nieuwe gewestelijke stedenbouwkundige verordening voorgesteld – die is nog niet ingevoerd. Dat betekent dat wanneer een straat of een plein heraangelegd moet worden, die aan bepaalde normen moet voldoen. Zo’n kader kan je gebruiken als hefboom om bepaalde nieuwe normen op te leggen bij toekomstige heraanlegprojecten: de gebouwen mogen zo hoog zijn, de straat moet zoveel water kunnen doorlaten … Het is een technisch instrument, maar belangrijk in Brussel. We waren het niet eens met de voorgestelde hervorming en trokken fel van leer. Maar we blijven niet in die loopgraven staan. Het is niet: ‘We vinden het slecht en los het maar op.’ Dat levert niets op. We willen mee nadenken om vooruit te geraken.
Soms gaan we in beroep, bijvoorbeeld tegen het project NEO, een shoppingcentrum dat men aan de Heizel wil bouwen. Daar stonden we zover tegenover de politieke visie dat we niet anders konden dan in beroep gaan. Maar eigenlijk mag het zover niet komen, als je gelooft in de kracht van samenwerking en cocreatie. Hetzelfde geldt voor de metro; hoe meer wij met burgers en onderzoekers spreken, hoe meer we vaststellen dat de metro miljarden kost, voor zeer weinig mobiliteitswinst en met een heel grote impact op de wijken waar de stations en ondertunneling moet gebeuren. In dat dossier stellen we ons dus harder op. Niet gemakkelijk, want dat wordt niet altijd geapprecieerd.
Je gaf aan dat ‘de overheid’ niet bestaat. In Brussel heb je een kluwen aan instanties zoals steden, gemeenten en gewesten. Hoe hou je het overzicht?
Ervaring, denk ik? Tijd nemen. Als je iemand vergeet die er ook mee te maken heeft, dan zal hij/zij zich wel manifesteren.
Zodra je Brussel kent, is de basisdynamiek niet zo moeilijk om vast te pakken. Het moeilijkste is om doorheen die complexiteit ook nog eens de partijpolitieke logica te zien. Maar dat is typisch voor heel België, waar de particratie enorm sterk is.
Als middenveldorganisatie zijn we soms bezig met gewestelijke thema’s, dan weer met gemeenschapsmaterie, dan weer federaal of gemeentelijk. Wij zijn die complexiteit gewoon. Brussel voegt daar enkel nog een extra laagje aan toe. Maar je moet dat niet overdrijven. Het heeft ook een voordeel, namelijk dat je altijd wel ergens een overheidspartner vindt. Door die complexiteit kan je altijd ergens een deurtje openen.
Brussel is een mengelmoes op veel vlakken. Mensen wonen er, anderen werken er enkel, er is veel diversiteit. Hoe is het om in zo’n stad te werken?
Daarvoor kom je naar Brussel. Dat is de troef. Brussel is internationaal gezien een kleine stad, maar met veel dynamiek. Het feit dat hier zoveel organisaties actief zijn, heeft te maken met het gegeven dat de wereld op een zakdoek samenwoont. Op dat vlak is dit echt een geweldige stad. Er is altijd iets te doen, er beweegt altijd iets, er zijn veel nieuwe ideeën. Het leeft hier enorm.
Maar daardoor zijn de tegenstellingen ook heel scherp. Als je het verschil ziet tussen de inkomens in het ene stadsdeel versus het andere stadsdeel. Of de toegang tot groene ruimtes, tot goede lucht, tot parken en sportterreinen. De tegenstellingen tussen groepen die meer hebben en minder hebben, is groot. Dat is sterker aanwezig dan in eender welke stad in België. Aan de ene kant zijn we de tweede rijkste regio van Europa. Als je kijkt naar het BNP per hoofd, dan is er veel rijkdom in Brussel. Maar als je kijkt wie er weinig heeft en hoe de verdeling is, dan is dat wraakroepend. Bral is weliswaar geen armoedeorganisatie of sociale organisatie, maar we werken binnen die tegenstellingen. Als we het hebben over de stad vormgeven, dan moet je met die tegenstellingen omgaan.
Maar je vindt ze wel een troef?
Ja, de tegenstellingen zelf vind ik geen troef, dat is de harde realiteit. Maar daaronder liggen al die verschillende achtergronden, ideeën en motivaties. Het is een troef om daarmee werken. Al is het absoluut niet evident. De discussies over mobiliteit zijn bij momenten heel hard. Als je ziet hoe sommige collega’s, ook bij andere organisaties, aangepakt worden, ik vind het verschrikkelijk hoe het soms gespeeld wordt. Maar tegelijkertijd weet ik gelukkig ook dat het niet bij iedereen zo hard gespeeld wordt. En als je iedereen betrekt, en als zowel organisaties als politici hun verantwoordelijkheid nemen, dan kom je ver. Maar van zodra iedereen – en dan bedoel ik de organisaties en de politici, niet de burgers – in hun loopgraven duiken en niet van hun standpunt willen afwijken, dan geraak je nergens.
Als beleidsmaker moet je durven je visie te verdedigen. Je moet niet zomaar doorduwen, maar je moet je durven engageren voor de politieke lijnen die je hebt afgesproken, waarbinnen mensen kunnen discussiëren. Soms is dat moeilijk, want wij gaan niet altijd akkoord met de lijnen. Al aanvaarden we ze wel, in de zin van ‘we gaan misschien wat duwen, maar we gaan het debat niet polariseren of breken’. We nemen onze rol op, en brengen een sterke stem. Dat is niet altijd een gemakkelijk evenwicht.
Dat bedoel ik met een zekere mate van leiderschap tonen. Soms zijn er mensen die, zodra de discussie uit de hand loopt of te fel wordt, zich terugtrekken. om op voor wat je zelf hebt gestart. Ik zeg niet dat je dat volledig moet invoeren zoals wij dat willen, maar blijf er achter staan. En daar heb ik het moeilijk mee. Niet alleen politici, ook organisaties moeten dat doen.
BRAL is een pionier. Jullie werken in een complexe stad. Maar wat er nu in Brussel gebeurt, zien we binnen enkele jaren ongetwijfeld ook in Antwerpen, Gent … gebeuren. Welke adviezen of tips heb je?
Ik denk dat we geluk hebben. Als organisatie ben je afhankelijk van je omgeving. Daar zetten we op in. We hebben geluk met de mensen met wie we in contact komen, met onze leden, met de mensen die zich niet laten ontmoedigen … Vroegere collega’s hebben bijna 20 jaar op het dossier Tour & Taxis gewerkt. Begin er maar aan. Je moet een beetje gek zijn. Hetzelfde geldt met mobiliteit: we zijn al jaren bezig om dat thema op de agenda te zetten. Om steeds nieuwe insteken en projecten te zoeken. Je staf, bestuur en leden moeten supergemotiveerd zijn. Je moet sterke partners vinden die even gek zijn om daar mee bezig te blijven.
Bovendien – en dat is de aard van Brussel – werken alle organisaties op die manier. Je kan niet anders. Op dat vlak zie ik ons niet als pionier, maar eerder als een typisch Brusselse middenveldorganisatie. We vertrekken altijd van dezelfde basis: de visie op de stad en het betrekken van Brusselaars. Doordat je op de stad focust, ben je altijd op één of andere manier aan het nadenken over het geheel en hoe je die complexiteit kan vertalen in concrete projecten. Dat denkwerk leer je snel, omdat het moet.
En vooral blijven geloven in participatie?
Ja. En participatie betekent niet: “Kom je zegje doen, we plakken het op een post-it, steken dat in een proces en daarna komt er een output”. Ik hou niet van het woord ‘participatie’, omdat het gerecupereerd is door participatiebureaus die procesmatig denken. Participatie is een sociale strijd. Het belangrijkste is: wie zit aan tafel? Welke vragen worden er gesteld? Wat gaan beleidsmakers ermee doen? Wat is de ambitie? Dat ontbreekt te vaak.
Ik heb participatieavonden meegemaakt waar mensen roepen en toch genegeerd worden. Dan is je avond mislukt. Ik herinner mij een heraanlegproject in Brussel-Noord. Ik wil het architectenbureau niet met de vinger wijzen, want zij konden daar niks aan doen. Ze stelden een mooi project voor, maar na een half uur zeiden de buurtbewoners: ‘Dat is heel tof, maar dat werkt niet voor ons. We kunnen ‘s avonds niet door dat ark wandelen, want we voelen ons daar niet veilig.’ De architect stond perplex. Dan stopt het en willen mensen niet mee nadenken. Dat is geen inspraak. Daarom worstel ik met het begrip ‘participatie’. Een van onze vrijwilligers verwoordde dat treffend na een vergadering. ‘Hoe was het?’, vroeg ik. ‘Tof. We mochten weer knutselen en post-its plakken’, antwoordde ze sarcastisch. Is dat participatie? Nee. We moeten weg van het idee dat participatie draait om consensus, dat iedereen aan tafel het eens moet zijn. Aanvaard dat er conflict zal zijn en bespreek dat. Wees niet bang. Denk niet: ‘Laten we dat conflict vermijden, want het wordt een lastige discussie.’ Het mag moeilijk zijn, want dan stellen we de juiste vragen. Dat is lastig en tijdrovend, en wij hebben ook niet altijd de oplossing. Wij zijn ook al met ons gezicht tegen de muur gelopen.
Bij circulatieplannen moet je niet schrikken dat sommige mensen ‘tegen’ en anderen ‘voor’ zijn. Politici moeten durven zeggen: ‘Dit is het kader waarbinnen we werken en discussiëren. We praten met voor- en tegenstanders. We evalueren en doen metingen.’ Je breidt het gesprek uit in plaats van het te sluiten. Dat moet je durven, zelfs als er conflicten ontstaan. Er zullen altijd mensen ontevreden zijn, dat hoort erbij. En daar moet je niet bang voor zijn. Dat is politiek. Politiek is georganiseerd meningsverschil. Ik ben ervan overtuigd dat het kan, we zien dat ook in de praktijk, maar dat is moeilijk. Niemand doet het graag. Dat bedoel ik met leiderschap.
Raf Pauly
“Inspraak kan conflict veroorzaken. Maar het draagt ook bij tot een veel kwalitatievere stadsplanning dan wat we nu hebben.”
Net als van het woord ‘participatie’ gaf je aan dat je ook geen fan bent van de term ‘bruggenbouwer’. Waarom niet?
Dat is vooral een persoonlijk statement. In mijn ervaring zijn die woorden te veel geclaimd binnen te veel geformaliseerde contexten zonder inzet. ‘Er is een probleem, we moeten bruggen bouwen.’ De terminologie irriteert me soms, omdat ik ze te veel associeer met processen die de link met de onderliggende maatschappelijke spanning verliezen. Terwijl ik wel geloof in een verbindende rol. Het probleem is dat we daar soms zodanig veel labels op plakken dat die termen een eigen leven leiden. Het gaat over inspraak in de stad en inspraak is moeilijk. Het is traag. Het kan conflict veroorzaken. Maar het draagt ook bij tot een veel kwalitatievere stadsplanning dan wat we nu hebben.
‘Bruggen bouwen’, met aanhalingstekens dus, dat is voor mij weer zo’n proces. Natuurlijk zijn processen belangrijk, maar er is een soort commercialisering aan de gang van dat soort werk. En ergens begrijp ik het wel. Als jij als consultant advies moet geven aan beleidsmakers, dan heb je een methode nodig die zij begrijpen. Je kan moeilijk zeggen: ‘We gaan ons positioneren in de stad, we voeren gesprekken en gaan vanuit collectieve reflectie de strijd aan.’ Dan krijg je de opdracht niet. Ik vind het niet alleen jammer dat zulke trajecten uitbesteed worden, maar ook dat dat – net door die uitbesteding – een markt creëert van allerlei spelers die zich zo moeten opstellen. Ik denk dat je net daar veel meer ruimte moet maken voor een kritisch en constructief middenveld.
Dit artikel verscheen eerder in het Socius-magazine 2023, dat je kan bekijken en/of downloaden.