De stad als canvas – hoe Urban Foxes Brussel mee vormgeeft

Urban Foxes zet zich in voor het transformeren van de stad Brussel tot een duurzame en leefbare plek voor iedereen. Door jongeren in het bijzonder in dit proces te betrekken, wil Urban Foxes hen niet alleen een stem geven maar ook een actieve rol in het vormgeven van hun toekomst. Een aanpak die niet alleen de stedelijke omgeving ten goede komt, maar ook de persoonlijke ontwikkeling van jongeren stimuleert. Bram Dewolfs, stond mee aan de wieg van de organisatie en deelde in een gesprek zijn visie, de kenmerkende aanpak van Urban Foxes en het belang van placemaking. Het proces waarbij burgers actief betrokken worden bij het vormgeven van hun eigen stad.

Placemaking

Bram Dewolfs: Het is moeilijk uit te leggen wie we zijn en wat we juist allemaal doen. We zijn een kleine vzw die tot een paar jaar geleden één project per jaar uitvoerde. Allemaal vrijwilligers die vanuit de passie voor Brussel op een ludieke manier probeerden impact te maken. Dat kon zowel via directe interventies zoals een mobiele petanquebaan of het plaatsen van bootjes op de bassins op de Vismarkt, als via niet-formeel onderwijs. Bottom-up initiatieven rond duurzaamheidsthema’s waarbij Brussel als laboratorium diende.

Bij sommigen onder ons ontstond de ambitie om toch wat meer te doen, de zaken professioneler aan te pakken. Zeker als je kijkt naar het belang dat placemaking steeds meer krijgt. Sociologisch, antropologisch, … wordt nu vaker de vertaalslag gemaakt naar de publieke ruimte. Stilaan begint ook bij het beleid door te sijpelen dat participatie heel erg nodig is. Maar ook  architecten en ingenieurs zijn zich meer en meer bewust van het feit dat ze voor hun projecten afhankelijk zijn van participatie.

Stilaan begint ook bij het beleid door te sijpelen dat participatie heel erg nodig is.

Wat is placemaking?
Bram Dewolfs: Voor ons is het samen plaats maken. We maken plaats, maar niet vanuit het perspectief van een architect of een vastgoedmakelaar. Wij willen via leuke methodieken zoveel mogelijk mensen of groepen betrekken bij het ‘stad maken’. Sinds 2016 zijn we ons specifiek gaan richten op jongeren. Maar participatie alleen is vaak vrij oppervlakkig. Misschien weten bepaalde mensen niet voldoende over bepaalde thema’s om er echt in te participeren? Dus bij ons gaat participatie ook hand in hand met educatie.


Aantrekkelijke methodieken

Is placemaking voor jullie verbonden aan de inrichting van een specifieke plaats of gaat het ook over het beleven van de stad in haar algemeenheid?  
Bram Dewolfs: De beide kunnen. Het zijn twee verschillende benaderingen die elk een verschillende methodiek vereisen. Het ene is een meer territoriale benadering, het andere een meer thematische. Wij zijn wat meer geëvolueerd naar het thematische omdat wij vinden dat er nog te weinig aantrekkelijke methodieken zijn om te werken met jongeren rond bepaalde thema’s. Dat kan gaan over luchtvervuiling, over het beleven van de stad … Aan die methodieken werken we samen met jongeren aan om ze daarna te delen op Europese schaal.

Kan je een voorbeeld geven van zo’n methodiek?
Bram Dewolfs: Met Medialab Prado uit Madrid hebben we gewerkt rond het thema luchtvervuiling. Voor veel volwassenen, maar zeker voor jongeren is dat nog steeds iets onzichtbaars, iets moeilijk tastbaars. Onze uitdaging was hoe we een redelijk conceptuele en abstracte materie zoals fijnstof voor hen zichtbaar konden maken. Hoe we dat op een ludieke manier konden vertalen naar jongeren. We hebben toen een monsterspel bedacht met een soort Pokémon-kaarten waarbij elke vervuilende stof een bepaald monster was. Via storytelling gaan we dan verder aan de slag. We hangen afbeeldingen van een aantal monsters op in de klas. Die monsters zijn ontsnapt uit het het tribunaal van Den Haag en moeten ze terugvinden. Ze zien de gezichten van de monsters en leren ze ook kennen want op die kaarten staat ook hun misdaad. Bijvoorbeeld dat fijnstof kan leiden tot kanker. Zo gaan we het gesprek met hen aan, sensibiliseren we en vulgariseren we kennis. De methodiek is ondertussen in verschillende Spaanse scholen geïmplementeerd.

We proberen mensen steeds te doen nadenken.

Een ander voorbeeld hebben we samen met jongeren ontwikkeld voor Schoolcontract, een programma van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor stadsvernieuwing dat schoolbuurten wil opwaarderen. Een standaardvraag die dan gesteld wordt aan de jongeren is hoe ze hun plek beter willen maken. Die kinderen wisten niet wat zeggen, want ze waren toch geen expert? Toen hebben onze jongeren gezocht naar een manier waarop ze kinderen toch konden motiveren om mee te denken. Dat hebben ze gedaan door de vraag te stellen wat ze konden doen om de situatie nog slechter te maken. Die heaven and hell-methodiek is uiterst simpel en werkt zowel de volwassenen als voor jongeren. En daar kunnen we dan als professional weer de juiste informatie uit extraheren.

We proberen mensen steeds te doen nadenken. Dat kan punctueel zijn aan de hand van een kaartspel of door middel van een Living Lab, een traject van meerdere weken waarin jongeren stappen. Het hangt echt af van de projecten of de opdrachten die we krijgen.

Zaadjes planten

Van waar komen die opdrachten?
Bram Dewolfs: We vertrekken heel vaak vanuit onze eigen basis. We werken met jongeren en die jongeren hebben noden. Soms schrijven we samen een projectaanvraag. Onze inkomsten komen dan van Europese programma’s zoals Erasmus+ of Creative Europe. We krijgen ook steeds meer opdrachten van de Vlaamse overheid. Zo hebben we onlangs het DURF-traject begeleid rond jeugdparticipatie van de Coördinatie Brussel-Vlaanderen: van de selectie van de jeugdjury, over het schrijven van een projectoproep tot het evalueren van de projectindieners. De jongeren hebben zo mogen beslissen over een totaalbudget van 200.000 euro. Op de vragen van privéspelers gaan we enkel in als we vinden dat er voldoende aandacht en tijd wordt besteed aan échte participatie. Want vaak gaat het over een vorm van schijnparticipatie waarbij we zaken moeten realiseren op een paar weken tijd.

Werken jullie vaak naar concrete eindproducten toe?
Bram Dewolfs: We hebben gemerkt dat eindproducten zeker motiverend kunnen werken voor jongeren, maar we willen er niet te veel op focussen. Eigenlijk zien we onszelf nog meer als een lobbybeweging richting de maatschappij, beleidsmakers , het middenveld, de academische wereld, de burger. Vaak zijn het zaadjes die je plant waarbij je niet altijd zeker bent van het uiteindelijke resultaat. Daarnaast werken we ook bewust rond de verbeelding van mensen. Want vaak zien ze hun omgeving als iets statisch.

Mensen kunnen groeien én de stad beter kan worden door die mensen.

Je spreekt over een lobbybeweging. Lobbyen voor wat?
Bram Dewolfs: Het duurzame, het inclusieve, het gezonde en het blije van de stad. In die vier woorden zit eigenlijk al heel veel. Dat inclusieve proberen we te bereiken door zoveel mogelijk mensen te betrekken. Dat doe je niet door een saaie participatievergadering te organiseren om zeven uur s avonds. Dan krijg je maar één soort mensen over de vloer. Ons publiek is hyperdivers: derde, vierde generatie, een smeltkroes, heel wat jongeren die in precaire omstandigheden leven …

Je moet je methodieken echt herdenken. Wij geloven dat je via creativiteit en inclusiviteit kan komen tot een betere stad. Dat is het ultieme einddoel. Maar we willen mensen niet instrumentaliseren. Wij geloven dat die twee perfect samen kunnen gaan. Dat mensen kunnen groeien én dat de stad beter kan worden door die mensen.

Europees samenwerken

Jullie zijn vooral actief binnen Europese projecten. Is dat een bewuste keuze?
Bram Dewolfs: In het begin was dat eerder toevallig omdat een vriend ons op die mogelijkheid wees. Zo is de bal eigenlijk aan het rollen gegaan. Anderzijds hebben we ook nooit structurele middelen nagestreefd omdat wij politiek onafhankelijk wilden blijven. Rondom ons zagen we wel eens organisaties waarvan het kritische en activistische karakter naar de achtergrond verdween eens ze gesubsidieerd werden. Maar we vonden vooral aansluiting bij Europese projecten zoals de New European Bauhaus omdat die gaan over duurzaamheid, inclusie, samenwerken … Je kan op die manier een soort van onafhankelijkheid behouden en vlug inspelen op bepaalde noden. Je hoeft geen engagement van vijf jaar aan te gaan. Na een aantal jaren kan kan je kijken of de nood nog bestaat. Of je daarop verder werkt of je het project aanpast.

Komen jullie in die Europese projectwerking veel Vlaamse organisaties tegen?
Bram Dewolfs: Europese projecten zijn zo opgesteld dat het eigenlijk voordeliger is om samen te werken met niet-Belgische partners. Dat is misschien wel wat jammer. Ik zie wel dat steeds meer organisaties de weg naar de projecten vinden, maar lang niet zoveel als dat in Zuid-Europa gebeurt. Misschien is door structurele subsidies hier de nood minder aanwezig. Wij doen het omdat het ook echt past in ons DNA. Het biedt onze jongeren, die vaak niet kapitaalkrachtig zijn, de kans om ginder te gaan kijken hoe andere steden zijn. Om intercultureel bij te leren. Dat is belangrijk want het is één ding om te horen hoe het er elders aan toegaat, maar het is nog iets helemaal anders om het met je eigen ogen te zien.

Voor jullie is het dus niet alleen een verhaal van middelen.
Bram Dewolfs: Vast en zeker niet. Als kleine vzw word je heel erg versterkt door je partners. We hebben ondertussen al een viertal vaste partners, elk met hun eigen expertise. Het is niet zo dat wij voor elke deadline de projecten gaan schrijven. We  hebben een partner die dat goed kan. Onze kennis ligt meer op het vlak van jeugd en creativiteit. Binnen die Europese projecten heb je bepaalde werkpakketten. Je hoeft dus niet alles zelf te doen. Je handelt als een soort netwerk en dan maakt het voor ons heel aantrekkelijk.

Als we als maatschappij echt werk willen maken van jeugdparticipatie dan moeten we jongeren ook zien als partners.

Een netwerk dat jullie zelf hebben uitgebouwd?
Bram Dewolfs: Een informeel netwerk dat we hebben opgebouwd via trial and error. Want niet elke partner die je tegenkomt is even ethisch of ambitieus. Maar na bijna tien jaar herken je ze wel. Bij kleinere projecten heb je bovendien vaak een soort van kennismakingsfase. Als je na een jaar vaststelt dat het toch niet loopt zoals verwacht, is dat ook niet zo’n ramp. Maar bij grotere projecten is de deadline wel wat strakker en wordt er ook meer verwacht op het vlak van eindproducten. Het is best dat je dan kan samenwerken met iemand op wie je vertrouwt.

Jullie werken vaak samen met andere organisaties. Ook met meer ‘gevestigde’ partners. Partners die bijvoorbeeld werken vanuit een andere visie of op basis van een structurele ondersteuning. Kan je uit die ervaring lessen trekken die ook voor hen waardevol kunnen zijn?

Bram Dewolfs: We merken dat de deuren van grotere huizen steeds meer voor ons opengaan en dat ze bereid zijn tot samenwerking. Dat kan bijvoorbeeld naar aanleiding van een festival zijn waarbij we elkaar kunnen versterken. Maar het is inderdaad soms frustrerend als we zien over hoeveel FTE’s bepaalde organisaties beschikken en we kijken welke impact ze daarmee realiseren. Natuurlijk is dat moeilijk om meten, maar als we zien met hoeveel middelen grote huizen werken dan roept dat soms wel vragen op. Zeker als we merken dat grote instellingen zich niet altijd bewust zijn van hun machtspositie. Als ze naar ons komen is dat vaak met het uitgangspunt ‘Wat kan Urban Foxes voor ons betekenen?’ en niet omgekeerd. Dan moeten we op onze strepen staan. En dat doen we ook meer en meer.

Hetzelfde met onderwijsinstellingen die ons benaderen met de vraag of we niet tegen volgende week een aantal jongeren kunnen leveren. Zo werkt het niet. Als we als maatschappij echt werk willen maken van jeugdparticipatie dan moeten we jongeren ook zien als partners. Nog te vaak bots je op tokenism, het idee van ‘We moeten er een paar jongeren bij hebben’. Het gaat nog te weinig over hoe we jongeren echt kunnen begeleiden in trajecten. Dat is een experiment. Maar we willen dat experiment wel aangaan. En in de toekomst willen we ook grote huizen aanzetten om daarin mee te gaan.

Meer inspraak

Het woord activisme is al gevallen. Herkennen jullie jezelf in het idee achter onze Allemaal Politiek-campagne?
Bram Dewolfs: Zeker wel. We zijn eigenlijk gestart vanuit een verontwaardiging over de levensomstandigheden en de publieke ruimte in Brussel. Op een bepaald moment sta je voor een splitsing. Ofwel zeg je: “Ik laat dat vallen”. Of wel ga je misschien iets hardere middelen bovenhalen om resultaten te behalen. Het is een beetje begonnen met Picnic the Streets en daarna hebben we drie jaar echt keihard aan activisme gedaan. Anspachlaan, Fernand Cocqplein, Elsensesteenweg, het park aan de Ninoofsepoort … We hebben zo heel mooie resultaten behaald en ik ben nog steeds heel blij dat we dat gedaan hebben. Maar op een bepaald moment komt je jezelf wel tegen. Je doet dat immers niet als professional. Je hebt ook je eigen werk, je gezin enzovoort. Bovendien stelden we vast dat we steeds tegen dingen waren. Dat we voortdurend reageerden en niet ageerden. Toen stelden we onszelf de vraag waarom we geen vzw zouden starten om ook toffe, ludieke dingen te doen. Met die vzw deden we dan de pop-up petanque of de bootjes op de bassins op de Vismarkt. Het was voor ons ook een manier om niet aan het activisme onderdoor te gaan. We gaan dan wel compleet vreedzaam te werk, we blijven ongehoorzaam.

Wij vinden dat zoveel mogelijk burgers zoveel mogelijk inspraak moeten hebben in de omgeving waar ze leven.

En ondertussen boeken jullie heel wat mooie resultaten.
Bram Dewolfs: Je wil impact maken. Eén keer om de vijf jaar gaan stemmen is totaal onvoldoende qua democratische inspraak. Wij vinden dat zoveel mogelijk burgers zoveel mogelijk inspraak moeten hebben in de omgeving waar ze leven. Wij vinden het niet normaal dat slechts een handvol mensen beslist over hoe een stad eruit ziet. Dat is onze grote drijfveer. Wij vinden het een democratisch recht om te kunnen meebeslissen over hoe je leeft. Vergeet niet dat heel veel mensenrechten niet worden gerespecteerd in stedelijke omgevingen: slechte luchtkwaliteit, geluidsvervuiling, gebrek aan aan speelruimte … Er is nog heel wat werk te doen.  

Krijgen jullie mensen gemakkelijk mee in die overtuiging?
Bram Dewolfs: Dat hangt af van project tot project. In de ‘Academy for urban action’ stappen jongeren minstens voor acht weken mee in een traject en daar merken we dat we toch wel stappen zetten. Dat die jongeren eigenlijk ambassadeurs worden. Andere jongeren gaan meer luisteren naar naar die jongeren. Ze spreken immers de juiste taal, gebruiken de juiste kanalen. Ze zijn een heel belangrijk doorgeefluik in de verandering. Ook het feit dat heel veel van onze jongeren de methodieken zelf ontwikkelen, is een belangrijke stap naar jeugdparticipatie. Maar het is inderdaad moeilijk. Er is een soort van apathie ten aanzien van de politiek en ze zien de stad ook nog te vaak als iets statisch. Dat maakt het lastig om te geloven in verandering. Er zijn heel veel gelaagdheden die jongeren in eerste instantie niet zien. Maar als je daarop ingaat en je dat doet via leuke werkvormen, dan komt dat besef wel.