Bewonerskracht als sleutel voor maatschappelijke uitdagingen

LSA, het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners, is een vereniging van bewonerscollectieven in Nederland. Dat zijn mensen die zich organiseren en inzetten om in hun eigen leefomgeving – in hun wijk, dorp of stad – de leefbaarheid te versterken en te vergroten. Zo maken ze de samenleving mooier, rechtvaardiger, socialer en groener. Thijs van Mierlo, directeur bij LSA, vertelt over het belang en de impact van zulke bewonersgroepen. “Zij zetten hun schouders onder inspirerende initiatieven. Van buurtmoestuinen tot energiecoöperaties en de strijd tegen eenzaamheid.”

Socius: Hoe is LSA ontstaan?
Thijs van Mierlo: Ongeveer 40 jaar geleden lanceerde de Rijksoverheid een plan om achterstandsgebieden – de zogenaamde ‘armoedeprobleem-cumulatie-gebieden’, plekken waar de leefbaarheid ver onder het gemiddelde van Nederland lag – gestructureerd aan te pakken. Verschillende bewonersorganisaties gaven daarop aan dat ze wilden mee praten en samenwerken met het beleid. Om dat te kunnen doen, moesten ze zich organiseren op landelijk niveau. Dat gebeurde onder de koepel van de opbouwwerkers: het Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO). Zo ontstond er een groep van instanties, ambtenaren, bewoners en opbouwwerkers die samenwerkten om kennis te delen, ervaringen uit te wisselen en plannen te bedenken. Dat samenwerkingsverband heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een platform voor bewoners en bewonerscollectieven. We zagen immers dat beroepsgroepen zoals ambtenaren, opbouwwerkers en sociaal werkers zich ook op verschillende manieren hadden verenigd en mogelijkheden hadden om elkaar te ontmoeten, congressen te organiseren … Voor bewoners bestond zoiets niet.

Socius: Wat zijn jullie kerntaken?
Thijs van Mierlo: Wij willen de rol versterken van actieve bewoners als samenwerkingspartner in het leefbaar maken van hun eigen leefomgeving. Dat doen we op drie manieren. In de eerste plaats door kennisuitwisseling. Al die verschillende groepen verspreid over Nederland hebben veel kennis en ervaring. Wij brengen ze met elkaar in contact door bijeenkomsten te organiseren, hun informatie in toegankelijke publicaties te delen … Zo schalen we de gegevens in de sector op.

Innovatie is het tweede luik. We ontwikkelen nieuwe methodieken, en daarvoor kijken we vaak naar het buitenland. Welke aanpakken zijn succesvol en hoe kunnen we die vertalen naar de Nederlandse context? Denk bijvoorbeeld aan de wat meer ondernemende vorm van bewonersorganisaties. Hoe kan je een aantal marktinstrumenten gebruiken zonder een marktpartij te worden? Door in te tekenen op aanbestedingen, door betaalde opdrachten te verlenen of door een gebouw te verwerven en vastgoed te beheren bijvoorbeeld. Dat levert geld op, wat je kan herinvesteren in de wijk. We werken ook rond community building en zijn geïnspireerd door het Amerikaans model Asset-Based Community Development (ABCD). We zijn bezig met hoe we dat goed kunnen inpassen in Nederland.

Onze derde functie is die van belangenbehartiger. We pleiten voor beter beleid en nieuwe wetgeving. Dat doen we op landelijk niveau. Ook bij de vorming van een nieuwe regering proberen we zoveel mogelijk op de onderhandelingstafel te wegen. We hebben veel contact met parlementariërs en Tweede Kamerleden. En we helpen onze achterban om zelf hun verhaal te vertellen aan lokale politici in de gemeenteraad of aan de Provinciale Staten.

En die drie functies – kennis, methodiekontwikkeling en belangenbehartiging – doen we steeds in samenhang met elkaar. Doordat we tussen de actieve bewoners werken en hen op allerlei momenten ontmoeten, leren we hun praktijken beter kennen. We gaan met hen aan de slag om nieuwe aanpakken te verbeteren en kijken steeds naar wat er nodig is om het beleid te stimuleren, welke wetgeving in de weg zit … Het is een cirkel.

Socius: Zijn jullie een ledenorganisatie en sluiten bewonerscollectieven zich aan? Of gebeurt dat vrijblijvend?
Thijs van Mierlo: Allebei. Op dit moment zijn er 300 collectieven, verenigingen en stichtingen lid van LSA bewoners. Zij houden de vereniging op koers, en vormen de stem van de actieve bewoners in ons jaarplan. Dat zijn mensen die we uitnodigen op onze Algemene ledenvergadering en die formeel invloed hebben op wat we doen. Maar we beseffen dat veel mensen geen zin hebben om naar een ‘saaie’ vergadering te komen en actief mee te praten. Daarom hebben we nagedacht over hoe we ervoor kunnen zorgen dat alle bewonerscollectieven zich een deel van LSA bewoners voelen, zonder dat we ze moeten verplichten om onze jaarrekening te doorgronden en mee te praten over ons beleid. Dat doen we deels door sterke bestuursleden te kiezen, maar ook door onze verenigingsdemocratie het hele jaar door, 365 dagen per jaar, op gang te houden. Als we nieuwe projecten ontwikkelen, doen we een belronde, houden we een kleine enquête of praten we met mensen. Eigenlijk dragen al onze ontmoetingen bij aan het vormgeven van wat we doen. In die zin zijn we dus een ledenorganisatie om de organisatie op koers te houden, maar werken we voor iedereen. Lid zijn geeft geen enkel voordeel tegenover niet-leden. We helpen iedereen met een vraag, iedereen mag deelnemen aan onze activiteiten. Als je het fijn vindt om erbij te horen, dan ben je welkom en heb je net zoveel rechten als leden.

Thijs van Mierlo

Wij willen de rol versterken van actieve bewoners als samenwerkingspartner in het leefbaar maken van hun eigen leefomgeving.

Socius: In Vlaanderen zien we de laatste tien jaar burgerinitiatieven opkomen. Hoe zie jij die evolutie in Nederland? Kenden jullie die traditie al langer? Is er een stijging van bewonersgroepen?
Thijs van Mierlo: Dat klopt allemaal. Bij de start van onze vereniging kon je niet echt spreken over veel bewonersinitiatieven; het waren vooral bewonersvertegenwoordigende organisaties. Het ging eerder over beleidsparticipatie en meepraten. Maar de laatste vijftien jaar zie je een stijging van mensen die steeds meer zelf doen. Daarvoor is ooit de term ‘doe-democratie’ bedacht. Je kan ook een democratische burger zijn door te doen en zelf dingen te ontwikkelen. Voor een deel is dat ook een herschikking van wat er vroeger gebeurde. Denk aan de verzuiling: vroeger deden veel mensen iets in traditionele verenigingen, ze zorgden voor elkaar in hun eigen zuil. Of je was vrijwilliger met een bepaalde taak in een wat meer formeel georganiseerde vereniging zoals een harmonie of voetbalclub die je heel je leven deed. Nu verschuift dat naar mensen die eigen vormen van verenigen verzinnen, eigen aandachtspunten volgen en daarrond gelijkgestemden zoeken.

Bovendien is er nog iets dat voor een grote impuls heeft gezorgd, en dat is anders dan in Vlaanderen. In Nederland heeft de overheid zich snel teruggetrokken uit het maatschappelijk leven door kerntaken niet meer op te nemen, projecten niet meer te subsidiëren en gewoon niet meer zichtbaar en aanwezig te zijn. Daardoor vielen er schrijnende gaten in het sociale weefsel in de Nederlandse buurten en wijken, waardoor mensen zelf de handschoen opnamen. Door het inrichten van de welvaartsstaat zijn veel taken die tot de gemeenschap behoorden – zoals ontmoeting, elkaar helpen en zorgen voor de natuur – geprofessionaliseerd en verstatelijkt. Mensen deden dat niet meer of hoefden dat niet meer te doen. Toen de overheid zich terugtrok, zijn al die nieuwe collectieven opnieuw opgestaan. Dat verklaart ook de enorme groei die we nu zien.

Socius: Was dat de bedoeling van de overheid, dat burgers in dat gat zouden springen?
Thijs van Mierlo: Dat denk ik wel. Een cruciaal moment in Nederland was toen onze Koning in de troonrede namens de regering de plannen uitsprak en zei: “Nederland is geen welvaartssamenleving meer, maar een participatiesamenleving.” Die evolutie is dus instrumenteel benoemd. Ik denk dat sommige politieke stromingen vonden dat de overheid zich daarmee niet moest bezighouden of dat niet belangrijk vond. Volgens andere politieke partijen was de overheid te groot geworden en was de welvaartsstaat niet meer houdbaar. Op die manier moesten we onze gemeenschapszin en zorg voor elkaar herontdekken. Dat verliep niet zorgvuldig en erg abrupt. Als je die situatie met Vlaanderen vergelijkt, dan is dat bij ons snel gegaan. Ik weet dat in Vlaanderen de sector van het sociaal werk hard pleit voor een minimale basis, en dat zorg een wettelijke taak van de overheid is.

Socius: In Nederland wordt er sterk ingezoomd op de relatie tussen bewonerscollectieven en de overheid. Sociaal werkorganisaties zien we zelden in dat debat, terwijl wij in Vlaanderen vanuit een sterk middenveld werken. Wij zien burgerinitiatieven vaak als nieuwe vormen of organisaties op dat middenveld. Waar is de relatie tussen welzijnsorganisaties en burgercollectieven. Het lijkt alsof beiden niets met elkaar te maken hebben?
Thijs van Mierlo: Dat is inderdaad ingewikkeld. Een van mijn analyses is dat het welzijnswerk in Nederland is verzwakt, zeker vanaf de jaren ’70 en ’80, toen de liberale manier van denken opkwam. Hun positie is aangetast door verdachtmakingen dat welzijnswerk zichzelf in stand houdt, mensen pampert en niet efficiënt is. Waar jullie in Vlaanderen een stevig middenveld konden vormen en kritisch konden zijn, was dat in Nederland niet het geval. Onze welzijnsorganisaties hebben als antwoord daarop van alles bedacht om te kunnen volgen zoals het veranderen van functietitels: opbouwwerkers werden bijvoorbeeld sociaal-consulenten. Je zag mensen meegaan in dat neoliberale frame. Alles verzakelijkt en verstatelijkt. De overheid stuurt, en het zijn geen zelfbewuste organisaties die zelf gaan vormgeven, maar wel volgen. Daardoor voelen nieuwe initiatieven zich minder thuis om met hen samen te werken. Er heersen ook gevoelens van concurrentie over elkaar. Welzijnsorganisaties denken dat ze in een moeilijke positie zitten, en dan komen er burgers zeggen dat ze het beter zelf kunnen.

Thijs van Mierlo

Waar jullie in Vlaanderen een stevig middenveld konden vormen en kritisch konden zijn, was dat in Nederland niet het geval. 

Socius: Welzijnsorganisaties zouden er net moeten zijn voor de mensen. Ik begrijp niet waarom bewonersgroepen dan niet als partner omarmd worden. Vanuit je missie als welzijnsorganisatie is het onlogisch om niet de hand te reiken naar mensen in je omgeving.
Thijs van Mierlo: Het is niet zo dat het helemaal niet gebeurt, alleen is het vaak ingewikkeld en problematisch. Ik wil wel een verschil maken tussen de welzijnsprofessional als individu en de manier waarop hij georganiseerd en aangestuurd wordt. Met als gevolg dat het type welzijnsprofessional in Nederland is veranderd. De opleidingen hebben zich daar ook naar ontwikkeld. De nadruk ligt meer op individuele hulpverlening en zorg voor individuen, niet meer op groepswerk. Het gaat meer over het ‘redden’ van mensen. Dat past niet bij de visie om gemeenschappen hun kracht te laten ontdekken en samen dingen doen. Dat heeft geleid tot een mismatch. Al zie ik nu langzaamaan opnieuw een herontdekking van hoe ze kunnen samenwerken en elkaar kunnen versterken. Het stomste wat je kan doen, is elkaar als concurrent zien in plaats van elkaar sterker maken als burgercollectief en als welzijnsorganisatie. Ik zie dat we daarvoor naar Vlaanderen kijken, bijvoorbeeld rond politiserend werken. Dat is voor ons een positieve ontwikkeling.

Socius: In Nederland beschouwen jullie de welzijnsorganisaties als een onderdeel van de markt.
Thijs van Mierlo: Ik snap dat het een vreemde ontwikkeling is dat we hen als de markt zien. We hebben die organisaties als het ware de markt opgeduwd. Misschien wat anekdotisch, maar er zijn schoonmaakbedrijven en beveiligingsbedrijven die welzijn leveren omdat ze daarmee geld kunnen verdienen. We zien andere welzijnsorganisaties die vroeger prettige stedelijke welzijnsorganisaties waren, plots in negen of twaalf gemeentes aanbesteden. Vanuit welk idee, weet ik niet, dat moet je ze zelf vragen, maar zij gedragen zich ook als marktpartijen. Ze kijken alleen naar gunningscriteria en marktprincipes. Maar het is niet zo dat de individuele sociaal-cultureel werker, maatschappelijk werker of opbouwwerker ook een verkoper of een commercieel iemand is.

Eigenlijk proberen we hen terug te heroveren. Ik sluit niet uit dat in onze achterban van burgercollectieven nieuwe welzijnsorganisaties ontstaan, zoals dat vroeger ook gebeurde. In die zin is het iets afbreken en opbouwen van alle tijden. Tine de Moor spreekt veel over de vierde golf van burgercollectieven en commons. Dat geeft me ook een beetje rust.

Socius: Het gegeven van marktwerking bij welzijnsorganisaties is niet iets wat we van Nederland moeten overnemen. De manier waarop er rond burgerinitiatieven gewerkt wordt en hoe mensen worden samengebracht daarentegen, is mooi.
Thijs van Mierlo: Het is een beweging waarin steeds meer mensen zich thuis voelen en iets doen. Dat is winst. In een moderne samenleving mogen mensen hun eigen ideeën inbrengen over hoe de maatschappij eruit moet zien en wat ze belangrijk vinden. Ik vind het zelf altijd leuk om te zien hoe mensen uit onze burgercollectieven vanuit verschillende drijfveren handelen. De ene wil vlinders redden, de andere wil iets gezellig samen doen, en nog iemand anders wil economisch uitrekenen welke besparingsmaatregelen werken. Die verschillende drijfveren werken door de organisatievormen van die nieuwe burgercollectieven. Je mag in- en uitstappen en dat past beter bij de moderne samenleving. Al geldt dat niet voor iedereen. Sommige mensen voelen zich beter in een vaste organisatie waar je weet wat je moet doen en iemand kan aanspreken als je het niet weet. Al die vormen zijn belangrijk en die diversiteit moeten we behouden.

Socius: Jullie zetten in op community building en community organising. Op welke manieren doen bewonerscollectieven aan ‘politiek’?
Thijs van Mierlo: Op verschillende manieren. Als het gaat om een nood die is ontstaan of iets wat niet goed gaat, dan zie je dat mensen zich organiseren en vinden dat er iets moet gebeuren. Dat is essentieel. We zien ook dat het thema ‘zeggenschap’ in bewonerscollectieven steeds belangrijker wordt. Het gaat niet alleen over meedenken, input leveren of vragen stellen, maar over het opeisen van een plek aan tafel en mee vorm geven aan het welzijn in je eigen omgeving. Er is een overvloed aan beleidsmakers, dat staat ook hoog in aanzien. Mensen die uitvoeren – ook in het welzijnswerk – hebben minder status. We hebben te veel beleid, en beleid loopt per definitie achter op de ontwikkelingen in de samenleving. In die context willen mensen het zelf en anders doen. Dat zijn vormen van politiserend werken. In de energietransitie bijvoorbeeld zet Nederland snelle stappen. Bij de aardgastransitie slaan welzijnswerk en bewonerscollectieven de handen samen in functie van de best mogelijke oplossingen voor iedereen, zoals het feit dat warmtenetten in collectieve handen zijn om niet overgeleverd te zijn aan de multinationals die de prijzen bepalen. Of ze vinden het niet fair dat sociale huurwoningen nog enkel glas hebben, terwijl de subsidies voor duurzaamheid naar huiseigenaren gaan.

Socius: Dat zijn mooie voorbeelden van hoe samenwerking verschil kan maken. Met welke domeinen zijn bewonerscollectieven bezig?
Thijs van Mierlo: Dat gaat heel breed. We zien dat het creëren van ontmoetingsplekken en het beheren van maatschappelijk vastgoed steeds meer door bewoners zelf worden opgepakt. Dat is een belangrijk terrein. Het bredere onderwerp van klimaat, zoals vergroening, klimaatadaptatie en biodiversiteit, wordt vanuit allerlei drijfveren benaderd. Sommigen vinden biodiversiteit heel belangrijk, anderen houden zich bezig met de hittestress en het steeds warmer worden, of wateroverlast. Of omdat het fijn is om in een groene wijk te wonen. Circulaire economie is ook een thema. Denk aan het hergebruik van spullen, maar ook het zorgen dat geldstromen in de wijken blijven, zodat je de lokale economie stimuleert. Ook werkgelegenheid is een onderwerp: steeds meer collectieven denken na over hoe ze zelf voor zinvolle banen kunnen zorgen. Je ziet dus heel veel terreinen waarop mensen allerlei plannen en ideeën ontwikkelen.

Socius: Wat verwachten jullie van een overheid? Ik zag dat jullie ook de coalitie ‘We Doen Het Samen’ hebben gelanceerd, wat is daarvan de bedoeling?
Thijs van Mierlo: Dat sluit aan bij je vorige vraag. In steeds meer domeinen ontstaan bewegingen: wooncoöperaties, energie, groene initiatieven, economie, werkgelegenheid … Overal zie je collectieven starten en sterker worden. Samen vormen ze een krachtig veld. Ik denk ook dat ze een tegenbeweging vormen tegen een overheid die de verschillende crisissen die we doormaken, niet meer aankan. We hebben echt de kracht van de samenleving nodig. Ook het lokale aspect, met lokale inzichten en oplossingen, is belangrijk. Nederland is een klein land, maar dorp x lijkt niet op stadswijk y. De uitdagingen, en dus ook oplossingen, liggen overal anders. Het schaalniveau van gemeenten met gemiddeld 80.000 tot 100.000 inwoners, maar ook tot 600.000 inwoners, is te groot om naar passende oplossingen te zoeken. We merken dat een sterke sector van bewonerscollectieven die goed samenwerkt met een overheid die passend beleid en wetgeving voorziet en dat soort collectieven een kans geeft, een mooie toekomst heeft. Daarom hebben we ons verenigd in de coalitie. Dit moeten we niet als kleine organisaties doen. We moeten niet alleen maar pleiten voor onze eigen achterban. Nee, we moeten samen sterk staan en de samenleving beter organiseren.

Thijs van Mierlo

We zien dat het creëren van ontmoetingsplekken en het beheren van maatschappelijk vastgoed steeds meer door bewoners zelf worden opgepakt. Dat is een belangrijk terrein.

Socius: We zien veel mooie en warme initiatieven ontstaan. Er beweegt heel wat bottom-up. En toch staat dat haaks op wat de samenleving blijkbaar zelf wil. In heel Europa schuiven we op naar rechts. Ook in Nederland en België, waar het net verkiezingen zijn geweest. Mensen stemmen voor een beleid dat anderen dreigt uit te sluiten, voorwaarden verstrengt … Ongetwijfeld ook mensen die actief zijn in een bewonersgroep.Is er een kloof tussen wat mensen in hun leefwereld doen of veranderen? Kan het beleid dat niet goed kan plaatsen of kan het niet meer volgen?
Thijs van Mierlo: Ik ben het met je eens. Het kan niet anders dan dat ook mensen die ‘warme’ buren zijn en zich inzetten en projecten organiseren, ook stemmen op het Vlaams Belang in België of de PVV in Nederland. Er is iets anders aan de hand. Ik denk niet dat mensen naar rechts schuiven, maar dat ze een antwoord zoeken op het verliezen van grip. Dat ze denken: laat hen het maar eens proberen of men moet radicaler zijn. Ik hoor overal de roep om sterke leiders als een soort antwoord op het gevoel van onveiligheid, het tekort aan woningen en het feit dat welvaart niet voor iedereen werkt. Dat is iets wat veel mensen voelen en ervaren. Het is een grimmig klimaat waarover we ons zorgen maken.

Socius: Soms wil je dat het antwoord ligt in die kleine oplossingen die in een buurt worden opgezet, maar verkiezingen als deze tonen dat die oplossingen daar misschien los van staan.
Thijs van Mierlo: Ja, daar maak ik me zorgen over. Maar dan kijk ik naar wat we kunnen doen als sociaal werkers en bewonerscollectieven in Vlaanderen en Nederland. En dat is blijven werken aan het geven van andere ervaringen aan mensen. Iemand ontmoeten, iemand leren kennen, nieuwe perspectieven krijgen, een goed gevoel krijgen van iets voor iemand anders doen, het geloof dat je zelf iets kan veranderen … Ik geloof dat het geven van kleine democratische en sociale succeservaringen voor mensen, uiteindelijk een omslag kan betekenen. Stap voor stap, persoon voor persoon.  

In Nederland heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een rapport geschreven dat ik een rake analyse vind. Het ging onder andere over radicalisering, het ontstaan van kloven en het rechtser stemmen. De titel was ‘Grip’. Als mensen ervaren dat ze geen grip hebben op het vormgeven van hun eigen leven, op het verbeteren van hun positie of op iets doen met iets waarvan je last hebt, dan krijg je dit soort situaties. Een van de manieren om meer grip te krijgen, is ervaren waar je zelf verschil kan maken, waar je anderen kan ontmoeten. Dat is mijn hoop, dat wij met de kleine dingen die wij doen daar toch aan kunnen bijdragen.

Wij kiezen voor het perspectief van burgercollectieven vanuit een brede visie. In het samenspel van welzijn, overheid en burgers hebben we baat bij sterke, zelfbewuste en kennisrijke partijen. We vinden goed sociaal werk van groot belang en een overheid die leert zich daartoe te verhouden. Ook de markt heeft een rol, hoewel we tegen doorgeschoten marktwerking zijn. Een goed evenwicht is cruciaal. Onze taak is dan om voor een klein deel de samenleving te organiseren, zelfbewust te maken en kennis te ontwikkelen.